Infranatuur

We staan er eigenlijk niet vaak bij stil, maar onze levens draaien op infrastructuur. Van het moment dat je wakker wordt, tot je ’s avonds je telefoon aan de oplader legt: bijna alles wat we doen leunt op systemen die we niet zien. Stromend water, elektriciteit, wifi, openbaar vervoer, bevoorrade supermarkten. Het lijkt vanzelfsprekend, maar dat is het niet. Kilometers aan kabels, buizen, leidingen, software en wegen houden ons verbonden. En zolang het werkt, is het onzichtbaar. Maar zodra er iets hapert, ligt ineens alles stil. En hoe verder we technologisch ontwikkelen, hoe dieper die afhankelijkheid wordt. Het is niet overdreven om te zeggen: we kunnen niet meer zonder. En dat willen we ook niet meer.

Maar hoe vanzelfsprekend onze infrastructuur ook voelt, ze heeft weldegelijk een prijs. Want om al die systemen te laten functioneren – en om ze te verduurzamen – grijpen we voortdurend in op de natuur. Voor een nieuwe weg moeten bomen wijken. Voor windmolens worden landschappen heringericht. Voor zonnepanelen of datacenters nemen we ruimte in, gebruiken we grondstoffen en verbruiken we water en energie. Zelfs als we vergroenen, betekent dat vaak nog meer infrastructuur. Extra kabels, extra leidingen, extra ruimte. En dat wringt. We willen juist minder schade aanrichten, maar het pad daar naartoe vraagt juist om meer ingrepen. Meer techniek, meer systemen. Hoe blijf je verbonden met de wereld, zonder tegelijk afstand te nemen van de aarde?

Misschien moeten we anders leren kijken. Want wat als infrastructuur en natuur geen tegenpolen zijn, maar juist met elkaar kunnen samenwerken? Dat klinkt misschien idealistisch, maar het gebeurt wel al. Lange tijd hebben we onze systemen gebouwd vanuit het idee dat de natuur iets was waar we controle over moesten krijgen. We legden rivieren recht, bouwden wegen dwars door bossen, zetten alles naar onze hand. Maar inmiddels laat de natuur zich steeds minder makkelijk sturen – en dat is maar goed ook.

We kijken steeds vaker af van de natuurlijke systemen. De natuur regelt haar eigen logistiek altijd al. Denk aan schimmelnetwerken onder de grond die bomen met elkaar laten communiceren, of mierenpaden die voedsel transporteren op efficiente wijze. Waarom zouden onze infrastructuren daar niet op lijken?

Dat idee zie je nu terug in allerlei ontwerpen. In steden wordt bijvoorbeeld geexperimenteerd met “sponswerking”: pleinen, daken en parken die bij hevige regenval water opvangen en vasthouden zoals een natuurlijke bodem dat zou doen. In plaats van regenwater meteen de stad uit te jagen via het riool, laten we het rustig in de grond zakken. Ook in de landbouw en energievoorziening ontstaan nieuwe ideeen: velden met zonnepanelen waar schapen onder grazen en datacenters die hun restwarmte delen.

Wat al deze voorbeelden gemeen hebben, is dat ze infrastructuur hebben verweven met alles wat leeft. En dat vraagt ook iets van ons. Een andere manier van ontwerpen, maar ook van kijken. Minder vanuit de vraag: “Wat kunnen we neerzetten?” en meer: “Wat past hier? Wat werkt samen met wat er al is?”

Misschien ligt de toekomst dus niet in NOG meer, NOG groter, NOG sneller – maar in slimmer, rustiger, samen. Want infrastructuur is niet het tegenovergestelde van natuur. Het is wat we maken om te kunnen leven. En dat doen we altijd tussen van alles wat leeft.

Scroll to Top