Goed genoeg? Morgen beter

Deze week was de opdracht: portretteer een luierik. Ik begon enthousiast aan een verhaal en een tekening. Maar op de ochtend van de deadline vond ik mezelf in de volgende situatie:

Het was zes uur. Mijn wekker ging. De avond ervoor had ik tot laat zitten schrijven over een luierik in een stad vol haast. De tekening? Die had ik doorgeschoven naar deze ochtend.

En daar zat ik dan, half slapend en gehaast, een dorp te tekenen dat werd opgejaagd door klokken en deadlines. Ik had net zo goed een zelfportret kunnen maken.

Maar goed. De week van de luiheid—over niksen en hoe ingewikkeld dat eigenlijk is. Het probleem: ons verlangen naar rust, maar onze angst voor leegte. Angst voor stilstand houdt me vaak bezig. Misschien is dat wel het grootste gebrek van de wereld van nu. Alles moet mooier, beter, sneller, nieuwer. Een echt moment van rust, waarin de tijd even stil lijkt te staan? Dat bestaat niet meer.

We lijken allemaal slimmer, sneller, knapper te willen zijn. Uitblinken in iets. Maar hoe langer ik daarover nadenk, hoe warriger mijn hoofd wordt.

Van stilzitten is nog nooit iemand beter geworden,” fluistert mijn innerlijke stem. Wat vandaag goed genoeg was, moet morgen beter. Moet.

Op sociale media word ik overspoeld met mensen die hun grenzen verleggen, zichzelf verbeteren, ergens in uitblinken. En ik? Ik zal pas gelukkig zijn als ik dat ook doe. Toch? Maar ik weet niet eens precies wie ik ben, laat staan wat mijn ‘beste versie’ zou moeten zijn. Uitblinken? Waarin?

Met één blik op mijn scherm zie ik mensen die beter schrijven, mooier tekenen, impact maken. Mensen die knapper zijn, sneller zwemmen, harder rennen, succesvoller zijn. De hele wereld binnen handbereik hebben is prachtig, maar in momenten als deze vooral verlammend. Want echt rust ervaren, daar moet ik nu extra mijn best voor doen.

Als ik bij mijn ouders langsga, kom ik wel zonder moeite tot rust. Mijn ouders verruilden een jaar geleden de stad voor een klein dorp. Ze hebben nu een grotere tuin, meer privacy, en vooral: stilte. Als ik daar op bezoek ben, voel ik de rust meteen. Een dag rondhangen in de tuin voelt daar niet als tijdverspilling, maar als genieten.

In de stad is dat anders. Daar speelt altijd de gedachte: ik kan ook nog even…, eigenlijk zou ik…. De nabijheid van alles veroorzaakt druk — er is altijd wel iets wat nog ‘moet’. Bij mijn ouders thuis valt dat weg. Daar is de afstand tussen mij en de buitenwereld net genoeg om adem te halen.

Scroll to Top